Vandaag was mijn driemaandelijks ‘uitje’ naar het UMC. Dit keer, wegens Covid-19, in mijn up. Het was een fijne ochtend voor de fiets. Fris en zonnig. Ik besefte me hoe ‘gewoon’ het is geworden, op controle gaan, hoe ik me niét druk maak tegenwoordig. Dat ik mijn voeten op de trappers voel, zon op mijn gezicht, bewust aanwezig in mijn lichaam. Dat voelt licht.
“Hoe gaat het met je?”, vroeg mijn arts. “Ja, wel goed”, zei ik. “Dezelfde klachten. Snel moe, overprikkeld, opvliegers, lastige darmen, soms pijn en bloedverlies. Maar ik ben bezig met wat me blij maakt. Daar krijg ik energie van.” Het is steeds minder onwennig, met vertrouwen in mijn lichaam zeggen dat het “gewoon goed gaat”.
Bij controle hoort inwendig onderzoek. Het bloedverlies dat volgt blijft naar. Het confronteert me met een lichaam in de overgang, zónder menstruele cyclus, mét onvruchtbaarheid. Dat is pijnlijk. Maar het wordt milder.
Bijna drie jaar voorbij sinds die ene dag. “Wat gaat de tijd snel hè. Vanaf nu mag je op halfjaarlijkse controle”, zei mijn arts. Goed nieuws. En toch ook soort van raar, niet meer elke 3 maanden dit ‘uitje’. Vreemd hoe dat werkt. Toch voelde ik me nog licht toen ik weer wegreed.
Daarna zat ik met een goede vriend op het terras, aan het water. Hij vroeg hoe het was. We hadden het over dankbaarheid, dat het je ogen openzet voor het mooie. Als het tenminste geen spirituele bypass is om pijn te vermijden of te bedekken.
Dat ik in m’n eentje op controle ga zonder angst, met meer acceptatie, helpt. Dat ik in de zon aan het water koffiedrink met mijn vriend en over dit soort dingen praat, zonder ongemakkelijkheid, maakt dankbaar. Juist omdat het ongemak rond mijn veranderde lichaam gewoon onderwerp van gesprek mag zijn. Dat kanker en wat het (nog) betekent in mijn leven er is, zonder dramatiseren, zonder bagatelliseren. Dat maakt het lichter.